
Jurisprudentie
BB4990
Datum uitspraak2007-09-25
Datum gepubliceerd2007-10-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6116 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-08
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6116 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering bijstandsuitkering. Gezamenlijke huishouding.
Uitspraak
06/6116 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 september 2006, 06-1132 WWB (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klaas. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Kuiper, werkzaam bij de gemeente Zandvoort.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft zich op 1 augustus 2005 gemeld bij het Centrum voor werk en inkomen voor het doen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 29 september 2005 heeft het College deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) aan de [adres] te Zandvoort.
Bij besluit van 21 december 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
29 september 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
21 december 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van wederzijdse zorg als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de WWB.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a, van de WWB wordt als gehuwd mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft bloedverwantschap in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB is sprake van een gezamenlijke huishouding
indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Naar vaste rechtspraak van de Raad dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
Vaststaat, en tussen partijen is niet in geschil, dat appellant en [betrokkene] ten tijde hier van belang in dezelfde woning aan het adres [adres] te Zandvoort woonden, zodat aan het eerste criterium van artikel 3, derde lid, van de WWB, het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning, is voldaan.
Het tweede criterium waaraan voor de vaststelling van een gezamenlijke huishouding moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse verzorging. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en de daarmee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars verzorging voorzien.
Uit de door appellant en [betrokkene] afgelegde verklaringen blijkt dat ten tijde in geding van een financiële verstrengeling geen sprake was. Wel blijkt uit die verklaringen dat appellant in de woning van [betrokkene] huishoudelijke werkzaamheden verrichtte, en in haar woning samen met anderen een nieuwe keuken heeft geplaatst. Ook heeft appellant geholpen bij het behangen van de woning. [betrokkene] betaalt de kosten van de huishouding en kookt en wast voor beiden als het uitkomt. Appellant en [betrokkene] bezoeken gezamenlijk de wederzijdse ouders. Ook gaat appellant met [betrokkene] op bezoek bij gezamenlijke vrienden. Voorts mag appellant gebruik maken van de auto van [betrokkene]. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien zijn voldoende om te concluderen dat ten tijde hier van belang ook aan het criterium van wederzijdse zorg is voldaan.
Bij het voorgaande tekent de Raad aan dat, zoals hij al eerder heeft uitgesproken, voor het voldoen aan het zorgcriterium niet vereist is dat sprake is van een min of meer gelijke bijdrage in de kosten van de huishouding of van gelijkwaardigheid in de omvang van de over en weer geleverde zorg.
Nu gelet op vorenstaande ten tijde van de aanvraag sprake is van het voeren van een gezamenlijke huishouding door appellant met [betrokkene], brengt dit met zich dat appellant niet als zelfstandig subject van bijstand kan worden aangemerkt, zodat hij niet in aanmerking kan worden gebracht voor een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. De gevraagde bijstand is derhalve terecht geweigerd.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet, tot slot, geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september 2007.
(get.) C. van Viegen
(get.) P.C. de Wit
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
RB2808